Thursday, May 5, 2011

Beertje, ben jij mijn vriendje niet meer?

Toen we onderdoken op 3 september 1942, was ik een kleuter van 3 jaar en een dag oud. In de haast (maar waarschijnlijk wisten mijn ouders wanneer we zouden vetrekken) werd voor ieder kind een klein tasje klaar gelegd met kleren, tandenborstel, kam, enz., genoeg om te gaan logeren voor een paar weken. In mijn tas had mijn moeder ook mijn beertje gestopt, niet zo een groot beestje dat groter dan het kind was, maar zo een gestofte kleine bruine beertje, dat dagelijks geknuffeld word, maar ook slaag krijgt als het kind kwaad is. Een oog had hij al verloren in mijn liefdevoller behandeling, maar verder was hij helemaal nog in goede staat.

In de morgen van die dag vertelden onze ouders dat wij voor een tijdje gingen logeren bij andere mensen, dat wij niet samen konden blijven, maar iedereen apart zou worden opgehaald en naar ons logeer adres gebracht. Zij deden erg vrolijk, dus waarom niet, we waren nog nooit wezen logeren, en zeker niet alleen zonder ouders, maar goed, het was een avontuur.

Het afscheid van mijn ouders kan ik me niet herinneren, maar iemand op de fiets kwam mij afhalen, en zo begon ik een oneindige reeks van tijdelijke adressen, waar ik voor een paar weken verbleef, tot ik weer verder ging naar een veiliger adres. Ik was veel te jong om te begrijpen wat er gebeurt, waarvoor ik niet buiten mocht spelen, en waarvoor men de gehele tijd probeerde mijn naam te veranderen van David naar iets minder Joods, zoals Daantje.

Ik heb geen typisch Joods gezicht, geen grote neus en had donker blond krulhaar. Maar ik was vrolijk kind. In het begin vroeg ik de gehele tijd, wanneer ik weer naar huis mag, maar na een paar maanden, berusten ik mij in mijn lot, en verloor ik mijn eigen identiteit. Er was geen gevaar dat ik mijzelf zou verraden, want ik wist het niet meer.

Van adres tot adres ging mijn enige eigen speelgoed, het beertje met mij mee, en was het beertje eigenlijk de enige met wie ik kon praten, hij wist wie ik was en waar ik vandaan kwam, en wist dat ik nooit stout was. Als ik droevig was huilde ik met hem in mijn armen, en als ik kwaad was, gooide ik hem in een hoek, maar slapen deden wij samen.

Het beertje vierde met mij de dolle dinsdag, toen we dachten dat de oorlog over was, een paar weken later de etenspakketten die geparachuteerd werden door Zweedse vliegtuigen en weer later de uiteindelijke Bevrijdingsdag, ik had hem in mijn broek gestoken, zo dat hij alles kon zien en herinneren. Hij ging met mij mee naar het zomerhuisje in de Maarnsebossen em mee naar het oudertehuis in Den Haag, en naar onze huur woning in het bomen en planten buurt.

Daarna heb ik hem verloren, waarschijnlijk omdat ik hem niet meer nodig had, want vrienden heb je alleen als je dat nodig heb, jammer dat hij mij niet kan vertellen wat ik heb meegemaakt als jongetje zonder naam, jammer dat hij niet meer mijn vriendje is.

1 comment:

Uriah - אוּרִיָּה said...

Bedankt voor dit ontroerend verhaal